Thuin was strategisch gelegen in een uithoek van het prinsbisdom Luik en door zijn topografische ligging moest het dus wel een vesting worden. Notger en zijn opvolgers lieten de vesting dus versterken, maar konden toen niet weten dat hun beslissing ooit een gunstig neveneffect zou hebben, nl. de aanleg van de hangende tuinen.
De burgerij die in de vesting woonde beschikte inderdaad maar over zeer weinig groene ruimte. Tijdens de verschillende fasen waarin de bovenstad werd versterkt, werden er terrassen aangelegd, zowel tegen de noordelijke helling, richting Samber, als tegen de zuidelijke helling van de stad, richting Biesmelle. Dankzij de hangende tuinen konden ze steile hellingen optimaal gebruiken en die kleine stukjes grond exploiteren als moestuin en bron van voeding. Door hun ligging kregen de zuidelijke terrassen natuurlijk extra aandacht. Deze uitzonderlijke blootstelling aan de zon en de warmte die wordt opgeslagen in de muren van greshoudende breuksteen creëren een microklimaat. Er werden dus niet alleen groentetuinen, maar ook wijngaarden aangelegd. Deze traditie wordt vandaag voortgezet in de productie van een lokale wijn die luistert naar de naam: « le Clos des Zouaves ».
Die tuintjes – Thuin telt er nu 210 voor 75 eigenaars – zorgden niet alleen voor een groen landschap, ze verstevigden ook de helling en beschermden haar tegen erosie. Maar ze hielpen ook de stad verdedigen. De geplaveide steegjes tussen de tuintjes fungeerden als poternen (sluippoorten), die in de streektaal postys werden genoemd.
De site, een erfgoedsymbool met een grote waarde door zijn historische betekenis en zijn biologische diversiteit, is sinds 1976 beschermd en geklasseerd. De site is vooral een schitterende wandelplek die aan Thuin een heel aparte charme verleent.